RECHTSPRAAK  13




2e beroep: Rechtbank Utrecht (2 november 2012)

aanvraag gemeentelijk monument brug Vianen: Vianen



LJN: BY1792, Rechtbank Utrecht , SBR 12/1559


Datum uitspraak:

02-11-2012

Datum publicatie:

02-11-2012

Rechtsgebied:

Bouwen

Soort procedure:

Eerste aanleg - meervoudig

Inhoudsindicatie:

Besluit tot weigering aanwijzing van de boogbrug bij Vianen als gemeentelijk monument na eerdere weigering aanwijzing als rijksmonument. Brug is gemeentegrensoverschrijdend. Positief advies monumentencommissie. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom van dit advies is afgeweken.

Vindplaats(en):

Rechtspraak.nl




Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT


Sector bestuursrecht


zaaknummer: SBR 12/1559


uitspraak van de meervoudige kamer van 2 november 2012 in de zaak tussen


Stichting Boogbrug Vianen, gevestigd te IJsselstein, eiseres,

gemachtigde: mr. E.D.M. Verboom, advocaat te Eindhoven,


en


het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen, verweerder,

gemachtigden: H. Ariaans en A.F. van Pelt, beiden werkzaam bij de gemeente Vianen.


Als derdebelanghebbenden hebben aan het geding deelgenomen:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein en

de minister van Infrastructuur en Milieu, gemachtigde: F. Waarsenburg, werkzaam bij het onderdeel Rijkswaterstaat (hierna: Rijkswaterstaat).


Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder, naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank van 19 december 2011 (zaaknummer SBR 11/1240), het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 augustus 2010 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om de boogbrug over de Lek tussen Vianen en Nieuwegein (hierna: de boogbrug) aan te wijzen als gemeentelijk monument afgewezen. Tegen het besluit van 19 maart 2012 heeft eiseres beroep ingesteld.


Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2012. Eiseres is vertegenwoordigd door haar bestuurder, [A], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de minister van Infrastructuur en Milieu is verschenen gemachtigde voornoemd. Het college van burgemeester ven wethouders van de gemeente Nieuwegein is niet verschenen.


Overwegingen

1.  De boogbrug is eigendom van Rijkswaterstaat. In 2005 heeft eiseres verzocht om aanwijzing van de boogbrug als rijksmonument. Dit verzoek is afgewezen door de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Bezwaar, beroep en hoger beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard.


2.  Op 5 januari 2010 heeft eiseres verweerder verzocht de boogbrug aan te wijzen als gemeentelijk monument. Eenzelfde verzoek heeft eiseres op genoemde datum gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein.


3.  Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein heeft het verzoek van eiseres bij besluit van 16 juli 2010 afgewezen. Bezwaar en beroep tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard.


4.  Verweerder heeft alvorens te beslissen op het verzoek advies gevraagd aan de Commissie monumenten en binnenstad (hierna: de monumentencommissie). De monumentencommissie heeft op 7 april 2010 een positief advies uitgebracht. Verweerder heeft vervolgens Rijkswaterstaat en het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Beiden hebben geadviseerd de boogbrug niet als gemeentelijk monument aan te wijzen.


5.  Bij besluit van 31 augustus 2010 is verweerder gemotiveerd afgeweken van het positieve advies van de monumentencommissie en is het verzoek afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 3 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de motivering van het besluit van 31 augustus 2010 vervangen, overwegende - kort gezegd - dat, nu de bevoegdheid van verweerder niet verder reikt dan de gemeentegrens, slechts de helft van de brug onder de werking van de Monumentenverordening Vianen 1993 (hierna: de monumentenverordening 1993) valt. Omdat een monument niet gedeeltelijk kan worden aangewezen, moet het verzoek worden afgewezen, aldus verweerder.


6.  Het door eiseres daartegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 19 december 2011 (zaaknummer SBR 11/1240) gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld onbevoegd te zijn om te beslissen op het verzoek van eiseres. Verweerder is in deze uitspraak opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.


7.  In de nieuwe beslissing op bezwaar van 19 maart 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder uiteengezet dat hij geen aanleiding ziet de boogbrug aan te wijzen als gemeentelijk monument.


8.  Op het verzoek van eiseres is het recht van toepassing dat ten tijde van het bestreden besluit gold. Op 1 oktober 2010 is de Monumentenverordening Vianen 2010 (hierna: de monumentenverordening 2010) in werking getreden.


Op grond van artikel 16, vijfde lid, van de monumentenverordening 2010 worden aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening afgehandeld met inachtneming van de monumentenverordening 1993.


Op grond van artikel 1, aanhef en eerste lid, onder a, van de monumentenverordening 1993 wordt onder monumenten verstaan alle zaken die van algemeen belang zijn wegens zijn schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.


Artikel 3, eerste lid, van de monumentenverordening 1993 bepaalt dat burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, kunnen besluiten onroerende monumenten als beschermd gemeentelijk monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

Op grond van het tweede lid van dit artikel besluiten burgemeester en wethouders over plaatsing van onroerende goederen op de gemeentelijke monumentenlijst, nadat de monumentencommissie en de eigenaar zijn gehoord.


9.  Eiseres heeft - samengevat - betoogd dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het advies van de monumentencommissie van 7 april 2010. Bij de beoordeling heeft verweerder volgens eiseres ten onrechte een waarderingsrapport van de Nederlandse Bruggen Stichting (hierna: de NBS) van maart 1999 buiten beschouwing gelaten. Zij heeft verder gesteld dat de boogbrug historische waarde heeft, mede vanwege de kazematten die onlangs in de pijlers van de brug zijn aangetroffen. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het financiële belang van Rijkswaterstaat in de onderhavige procedure geen rol kan spelen. Mocht dit anders zijn, dan stelt eiseres zich op het standpunt dat sloop van de boogbrug geen besparing oplevert, aangezien het na sloop van de boogbrug noodzakelijk zal zijn om over de Lek tussen Vianen en Nieuwegein een nieuwe derde brug te realiseren, bestemd voor langzaam verkeer, met alle kosten van dien.


10.  Verweerder heeft het bestreden besluit in overeenstemming met artikel 3, tweede lid, van de monumentenverordening 1993 genomen nadat hij advies heeft gevraagd aan de monumentencommissie. Verweerder heeft het verzoek van eiseres ondanks het positieve advies van de welstandscommissie van 7 april 2010 afgewezen. Hij heeft toegelicht dat er door diverse deskundigen verschillend is geadviseerd over de monumentale waarde van de boogbrug.


11.  Verweerder heeft in dit verband gewezen op het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein overgelegde advies van de gemeentelijke monumentencommissie van die gemeente van 21 april 2010. In dit advies is geadviseerd niet tot aanwijzing van de boogbrug als gemeentelijk monument voor de gemeente Nieuwegein over te gaan. Het advies is tot stand gekomen door toepassing van een standaardbeoordeling op basis van een aantal vastgestelde criteria in combinatie met het toekennen van punten. Daarbij is getoetst aan de volgende criteria: architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, omgevingswaarde, ouderdom, zeldzaamheid en karakteristieke waarde. Om voor de status van gemeentelijk monument in aanmerking te komen is een score van 10 punten het minimum. Met een score van 7,8 komt de boogbrug volgens dit advies niet in aanmerking voor de status van gemeentelijk monument. Uit de bij het advies gevoegde waarderingstabel en de toelichting daarbij blijkt hoe de verschillende commissieleden de genoemde criteria ten aanzien van de brug hebben beoordeeld en gewogen.


12.  Verder heeft verweerder gewezen op een advies van de toenmalige monumentencommissie van de stichting Dorp Stad & Land van 17 augustus 2000, waarin aan verweerder negatief is geadviseerd over de aanwijzing van de boogbrug als rijksmonument. In dit advies is onder meer opgemerkt dat de boogbrug in zijn oorspronkelijke ‘setting’ van bijzondere waarde was in het open landschap. Aan deze kwaliteit is echter, volgens dit advies, in hoge mate afbreuk gedaan doordat in de onmiddellijke nabijheid een moderne brug van een geheel ander type is gerealiseerd (en in 2003 nog een tweede betonnen brug gereed zal komen).


13.  Met betrekking tot het waarderingsrapport van de NBS uit maart 1999 heeft verweerder ter zitting gesteld dat ook daarin reeds de nodige kanttekeningen zijn gemaakt over de ontwikkelingen met betrekking tot de inpassing van de brug in het landschap. In het rapport staat dat de toevoeging van de nieuwe betonnen bruggen ten westen van de bestaande stalen brug een grote invloed zal hebben op het totaalbeeld van de oeververbinding. Om die reden wordt in dit rapport de aanbeveling gedaan om met een verzoek tot plaatsing op de monumentenlijst te wachten tot de nieuwe betonnen bruggen gereed zijn. Niet is gebleken, aldus verweerder, dat de NBS na het gereedkomen van de betonnen bruggen een nieuw advies heeft uitgebracht.


14.  Ter zitting heeft verweerder verder toegelicht dat de boogbrug niet is opgenomen in het aanwijzingsprogramma voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Hij heeft voorts toegelicht dat Rijkswaterstaat wel de intentie heeft om de peilers met de kazematen, die in dat kader van belang zouden kunnen zijn, ook in de toekomst te behouden. Behoud van de boogbrug is daartoe niet vereist, aldus verweerder. Namens Rijkswaterstaat is ter zitting bevestigd dat het, ook indien de boogbrug in de toekomst wordt gesloopt, de bedoeling is om de peilers met de kazematten te behouden.


15.   Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals onder meer verwoord in de uitspraken van 30 januari 2008 (LJN BC3073) en 12 maart 2008 (LJN BC6434) blijkt dat grote betekenis dient te worden toegekend aan het advies dat op grond van de monumentenverordening moet worden gevraagd aan de monumentencommissie. Dit neemt echter niet weg dat verweerder zich bij de uitoefening van zijn aanwijzingsbevoegdheid een eigen oordeel dient te vormen en een eigen afweging dient te maken. Bij deze afweging heeft verweerder ook de diverse andere, door hem genoemde, adviezen kunnen betrekken.


16.  In het geval verweerder afwijkt van een met het oog daarop krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, dient verweerder de redenen voor afwijking in de motivering te vermelden. Gelet hierop is de door de rechtbank te beantwoorden vraag of verweerder in het bestreden besluit op voldoende draagkrachtige wijze heeft gemotiveerd waarom, in afwijking van het positieve advies, geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om de boogbrug als gemeentelijk monument aan te wijzen.


17.  Verweerder heeft erkend dat de boogbrug een zekere monumentale en cultuurhistorische waarde niet kan worden ontzegd en moet worden aangemerkt als monument in de zin van artikel 1, aanhef en eerste lid, onder a, van de monumentenverordening 1993. Verweerder wenst echter geen gebruik te maken van de hem toekomende bevoegdheid een monument als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen. Daartoe heeft verweerder er op gewezen dat uit de adviezen van de verschillende deskundigen naar voren komt dat de waardering van de boogbrug wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de beide betonnen bruggen, die inmiddels zijn gerealiseerd. Het betoog van eiseres dat architectenbureau Zwarts en Jansma deze nieuwe brug(gen) zodanig heeft ontworpen dat deze het zicht vanaf de boogbrug niet zouden belemmeren slaagt niet, omdat uit de adviezen van verschillende deskundigen blijkt dat het zicht op de boogbrug door de nieuw gerealiseerde bruggen wel wordt aangetast. Het advies van de monumentencommissie van 21 april 2010 is op dit punt summier gemotiveerd en gaat niet in op de aanwezigheid van de beide betonnen bruggen.

Bovendien blijkt uit de adviezen van de deskundigen dat over de waarde van de boogbrug op zichzelf en in relatie tot zijn huidige omgeving - kennelijk - zeer verschillend wordt gedacht. Verweerder heeft terecht betoogd dat in een dergelijke situatie hem enige vrijheid toekomt de relevante belangen te wegen en zelf een keuze te maken.


18.  Gelet op het voorgaande moet de onder 16. opgeworpen vraag bevestigend worden beantwoord.


19.  De rechtbank is overigens van oordeel dat verweerder bij zijn besluitvorming ook het (financiële) belang van Rijkswaterstaat heeft mogen betrekken. Uit een onderzoek van Rijkswaterstaat uit 1997 blijkt dat de kosten van de renovatie en het onderhoud van de boogbrug zodanig hoog zijn dat deze niet in verhouding staan tot de monumentale waarde van de boogbrug. De gemachtigde van Rijkswaterstaat heeft ter zitting toegelicht dat het de bedoeling is om de boogbrug te slopen zodra daar financiële middelen voor beschikbaar zijn. Het realiseren van een nieuwe derde brug voor langzaam verkeer is, anders dan eiseres heeft gesteld, niet aan de orde. De rechtbank komt derhalve niet toe aan het betoog van eiseres dat de bestaande bruggen niet geschikt zijn voor fietsers en overig langzaam verkeer en dat de kosten voor de aanleg van een nieuwe derde brug door het renoveren van de boogbrug worden bespaard.


20.  In het verweerschrift van 26 juli 2012 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad van Vianen op 26 mei 2009 de erfgoednota gemeente Vianen 2008 ‘Vianen eigen weg voor erfgoed’ (hierna: de erfgoednota) heeft vastgesteld. Aanleiding voor de totstandkoming van de erfgoednota is onder meer geweest de vraag of de gemeente moet overgaan tot het aanwijzen van gemeentelijke monumenten. Volgens de erfgoednota biedt het gegeven dat de gemeente weliswaar veel rijksmonumenten en een beschermd stadsgezicht kent, maar geen gemeentelijke monumenten, de gelegenheid en uitdaging - ook zonder de aanwijzing van gemeentelijke monumenten - te stimuleren om op eigen, vernieuwende wijze respectvol om te gaan met erfgoed. Uit de erfgoednota blijkt dat de gemeente Vianen in het geheel is afgestapt van het aanwijzen van gemeentelijke monumenten. De erfgoednota gaat uit van het ontwikkelen van een erfgoed waardenkaart, die wordt vastgesteld en verankerd in de bestemmingsplannen. Verweerder heeft toegelicht dat het feit dat op 1 oktober 2010 de (nieuwe) monumentenverordening in werking is getreden, geen verandering heeft gebracht in het in de erfgoednota omschreven beleid. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij het nemen van het primaire besluit en de beslissing(en) op bezwaar niet is onderkend dat op grond van het geldende gemeentelijk beleid in beginsel geen gemeentelijke monumenten meer worden aangewezen.


21.  De rechtbank stelt vast dat aan het weigeringsbesluit door verweerder niet het beleid, als neergelegd in erfgoednota, ten grondslag is gelegd. De rechtbank laat een beoordeling van dit beleid daarom achterwege, maar stelt wel vast dat toepassing van dit beleid ook tot weigering van de aanvraag zou hebben geleid.


22.  Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd kan niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.



Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.




Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr.drs. R. in ’t Veld en mr. V.M.M. van Amstel, leden, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2012.






griffier      voorzitter    



Afschrift verzonden aan partijen op:



Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.


 

STICHTING BOOGBRUG VIANEN              home       foto’s      aanvragen       rechtspraak      kunstuitingen      media     nieuws











૯RECHTSPRAAK_12.html
૯RECHTSPRAAK_14.html

vorige                  volgende



                                                      UITSPRAAK